Pagurus bernhardus
(Linnaeus, 1758)

Pagurus bernhardus
Foto: Harry Voet

IDENTITEIT: orde: Decapoda; familie: Paguridae.
EERSTBESCHRIJVING: in 1758, door C. Linnaeus, als Cancer bernhardus, in Syst. Naturae, 10e ed. : 631
SYNONIEM: Eupagurus bernhardus
NEDERLANDSE NAAM: Heremietkreeft
MAXIMALE GROOTTE: tot 10 cm lichaamslengte, waarvan 4 cm voor het kopborststuk
GESLACHTSONDERSCHEID: mannetjes zijn groter dan vrouwtjes. Ook de vorm der zwempoten - aan het achterlijf - verschilt, maar dit is verborgen door de schelp.
HOUDBAARHEID: zeer goed houdbaar, mits in een gekoeld aquarium verzorgd. Het aquarium bevat best een rotspartij en ook een zandbodem is belangrijk. Levensnoodzakelijk is de aanwezigheid van een grote keus aan lege slakkehuizen in verschillende maten, zodat het groeiende dier een andere schelp kan uitzoeken. Best niet samen met kleinere soortgenoten. Zuurstofbehoeftig : dus zorgen voor waterbeweging.
DIERENRIJK
O h XIV 42
       
Milieu Aquarium Kweek
Zuurtegraad pH 8 - 8,3 7,8 - 8,4
Dichtheid 1,022 - 1,025
Temperatuur °C 2 - 24
VERSPREIDING: Atlantische Oceaan op het noordelijk halfrond, westelijke Oostzee, Noordzee, Kanaal, Middellandse zee
Kaart voorkomen
BIOTOOP: zowel op rotsachtige ondergrond als op grint en zandbodems. Niet in de getijzone, maar vanaf de laagwaterlijn tot zeker 40 m in de Oosterschelde. Jonge dieren leven ondieper dan oudere.
GEDRAG: erg beweeglijk. Scharrelt voortdurend rond en doet in het aquarium dienst als een zeer gewetensvolle reinigingsdienst, die alle voedselresten opspoort. Ze scheppen ook bodemzand in de mond met de kleine schaar. Wat oneetbaar is wordt door de monddelen weer verwijderd. Regelmatig verschalen ze en zijn dan kwetsbaar, o.a. voor soortgenoten. Daar ze dan telkens ook groeien, moet tijdig een nieuwe woning gezocht worden. In het aquarium eten ze vaak eerst de slak op. Ook trachten ze wel een andere heremiet uit zijn huis te krijgen. Aan de Bretoense kust vindt men er met zeeanemonen (tot 8 stuks l) op hun schelp. De heremietkreeft brengt die zelf erop aan en neemt ze mee bij verhuizing.
VOEDSEL: voornamelijk een aaseter, naast het vangen van kleine dieren. Ze zouden ook wat algen verorberen. Ze eten in het aquarium al het gebruikelijke voer: mossel, vis, regenwormen, zeepieren, kreeftachtigen, ...
KWEEK: waarschijnlijk nog niet in het aquarium gelukt. Ze planten zich zowat het hele jaar door voort. Het vrouwtje draagt de tot 15 000 eieren mee tussen de zwempoten aan het achterlijf, in de schelp dus. Ze komen dan soms gedeeltelijk uit de schelp en waaieren ze vers water toe. De uitgekomen larven verspreiden zich als plankton en keren na vier verschalingen naar de bodem, om er een eerste huisje te zoeken. De dieren worden al na iets meer dan één jaar geslachtsrijp.
BIJZONDERHEDEN: bij ons zijn de meest gebruikelijke slakkehuizen die van de gewone alikruik (Littorina líttorea), van de purperslak (Thais Iapillus) en van de wulk (Buccinum undatum). Op deze schelp kunnen anemonen meegevoerd worden van de soorten: Calliactis parasitica, Adamsia palliata. Bij ons vind je uitsluitend de ruwe zeerasp (Hydractinia chinata) op de schelp. Ook de oranje vijgspons (Suberites domuncula) komt op de schelpen voor. Naast de heremiet leeft in de schelp vaak een borstelworm (Nereis furcata), die wat meepikt van zijn voedsel. Vaak worden ze ook geparasiteerd door een rankpotige kreeft (Peltogaster pagun), die als een gele klomp te zien is aan het achterlijf.
Bewerkt door:
Fr. Van Goethem & H. Voet, juni 1996
Laatst bijgewerkt op: 16-06-2017
   naar Aquariumwereld Delen - Mailen - Bewaren
AANGEBODEN DOOR
AQUARIUMWERELD
UW MAANDBLAD VOOR AQUARIUM- EN TERRARIUMKUNDE