Haliclona oculata
(Linneaus, 1758)

Haliclona oculata
Foto: Harry Voet

IDENTITEIT: orde: Haplosclerida; familie: Haliclonidae.
EERSTBESCHRIJVING: n 1758, door C. Linnaeus, als Spongia oculata in Syst. Naturae 10de ed:1348.
SYNONIEM:
NEDERLANDSE NAAM: Geweispons
MAXIMALE GROOTTE: 20 - 25 cm hoogte
GESLACHTSONDERSCHEID: Hermatrodiet
HOUDBAARHEID: Moet verzameld worden op een stuk substraat, wat wel problemen kan geven. Men dient uiterst voorzichtig te zijn bij het transport: niet boven water brengen, temperatuurverhoging vermijden. Ook zeer geleidelijk overwennen. Een gekoeld aquarium is onmisbaar. Het voederen is een groot probleem, wat overigens alle sponsen moeilijk houdbaar maakt. Aan de waterkwaliteit worden hoge eisen gesteld. We hebben ze nog niet langer dan enkele weken kunnen houden.
DIERENRIJK
B d IX 01
       
Milieu Aquarium Kweek
Zuurtegraad pH 8 - 8,3 7,8 - 8,4
Dichtheid 1,022 - 1,025
Temperatuur °C
VERSPREIDING: Noordoostelijke Atlantische Oceaan in de koud gematigde klimaatgordel.
Kaart voorkomen
BIOTOOP: ln de Oosterschelde vastgehecht op de steenblokken welke de dijkhelling beschermen, dit vanaf zowat 3 m onder de laagwaterlijn tot op de bodem, zowat 40 - 45 m diep.
GEDRAG: Sponsen zijn volledig sessiel, ze verplaatsen zich niet. Eigenlijk zijn het kolonies van eencellige diertjes die geordend samenleven: ze waaieren, elk met één zweephaartje, gezamelijk water naar binnen via poriën. Alle meegevoerde microörganismen en detritus worden door de cellen opgenomen, ook zuurstof. Het water wordt dan weer naar buiten gevoerd, beladen met de afvalprodukten, vaak langs een grote uitstroomopening, waarop alle micro-kanaaltjes uitkomen. Bij de geweispons is dat echter niet het geval. Ze weren organismen, die zich op de spons willen vestigen, af met gifstoffen.
VOEDSEL: Microörganismen en fijn verdeeld detritus. Dit levert dus een probleem op in het aquarium: met "mosselmelk" kan men de groei van microörganismen bevorderen, maar dan lijdt weer de waterkwaliteit daaronder.
KWEEK: Daar de kolonie hermafrodiet is, worden eieren en zaadcellen gevormd, echter op verschillende tijdstippen. De zaadcellen komen in zee terecht en bereiken zo de instroomporiën van een andere "soortgenoot". Bevruchting en ei-ontwikkeling vinden plaats in de spons. De larven verlaten de spons, verspreiden zich planktonisch vooraleer zich op de bodem te vestigen. Afgebroken stukjes spons kunnen ook tot een nieuwe spons uitgroeien, sommige vormen zelfs kleine loslatende bolletjes met ongeslachtelijke vermeerdering tot doel.
BIJZONDERHEDEN: Ondanks hun afweermiddelen, slagen heel wat dieren er toch in om op of in sponsen te leven (wormen, kreeftachtigen, ...). Op de afgebeelde spons zit een kameleon-garnaal (Hippolyte inermis), welke zijn kleur aan het substraat kan aanpassen.
Bewerkt door:
Freddy Van Goethem 8. Harry Voet, november 1996
Laatst bijgewerkt op: 10-06-2015
   naar Aquariumwereld Delen - Mailen - Bewaren
AANGEBODEN DOOR
AQUARIUMWERELD
UW MAANDBLAD VOOR AQUARIUM- EN TERRARIUMKUNDE