Trichogaster chuna
(Hamilton, 1822)

[Foto Trichogaster chuna]
Foto: Arend van den Nieuwenhuizen

IDENTITEIT: orde: Perciformes; familie: Belontiidae.
EERSTBESCHRIJVING: in 1822 door F. Hamilton als Trichopodus sota in "Fishes Ganges", 120.
SYNONIEM: Colisa chuna, Colisa sota, Trichogaster sota
NEDERLANDSE NAAM: honinggoerami; prachtgoerami.
MAXIMALE GROOTTE: 5,5 cm voor beide geslachten.
GESLACHTSONDERSCHEID: het vrouwtje bezit de schitterende kleuren van het mannetje niet; het is een geelachtig grauw visje, dat bij paaiwilligheid een bruinachtige lengtestreep vertoont.
HOUDBAARHEID: redelijk sterk visje, maar onderhevig aan Oödinium. Ze houden van een goede beplanting met schuilmogelijkheden. Warmtebehoeftig. Zoals voor alle labyrintvissen dient de temperatuur van de lucht boven het wateroppervlak gelijk te zijn aan deze van het water.
DIERENRIJK
Z h XXXIV 151
       
Milieu Aquarium kweek
Zuurtegraad pH   7 7
Totale hardheid °DH   10 - 12 8 - 10
Temperatuur °C 30 en + 24 - 26 29
Geleidbaarheid µS      
VERSPREIDING: noordoosten van India; Bangladesh (Oost-Pakistan).
[Kaart voorkomen
BIOTOOP: stilstaande en langzaam stromende wateren met een overwoekering van planten en drijfplanten. Soms ook in wateren die zuurstofarm zijn. Veelvuldig in rijstvelden.
GEDRAG: stoort zich niet aan andere vissoorten. Bij een onrustige omgeving verliest de man vlug zijn mooie kleuren en worden ze gelijk aan deze van het vrouwtje. Bij de (onvermijdelijke) territoriumvorming wordt de man bijterig en laat zich, zelfs door andere soorten, niet verdrijven. Buiten de hoge temperatuur, zijn het eigenlijk weinig eisende visjes.
VOEDSEL: kleine eter. Lust zeer graag kleine watervlooien, grindalwormen (sporadisch) en witte muggenlarven. Rode muggenlarven lust hij ook wel, maar deze zijn soms te groot voor zijn kleine bek. Nu en dan droogvoer.
KWEEK: nogal eenvoudig. Alleen de opfok van de jongen is iets moeilijker. Kweekbakje 40x20x20 cm is voldoende voor 1 stel. Donkere bodem, flink beplant, drijfplanten, rustige standplaats. Leidingwater, dat niet te hard is, volstaat. Bij een temperatuur van 24 à 25 °C het paar inbrengen; de temperatuur geleidelijk opvoeren naar 29 °C. Als het vrouwtje de bruinachtige lengtestrepen vertoont, begint de man aan de bouw van het schuimnest. Als het vrouwtje deze lengtestrepen niet vertoont is ze niet paaiwillig en gebeurt er helemaal niets.
De man is een grillige schuimnestbouwer. Na 2-3 schijnparingen volgt de echte afzetting op de typische labyrintenmanier. In een 10-tal paringen worden een 200-tal eitjes afgezet. Als de afzetting voorbij is, het vrouwtje verwijderen. De man draagt de verdere broedzorg alleen. De 3de dag komen de eitjes uit. Zij zijn dan volledig zwart gekleurd. Na 5 dagen is het dooierzakje opgeteerd en moet er met het kleinste voedsel gevoederd worden (slootinfuus). Na nogmaals 1 week kan er op groter voedsel worden overgeschakeld. Bij de vorming van het labyrintorgaan sterven nog vele visjes. De zwarte pigmentering begint na 2 weken te verdwijnen. Na ± 2 maanden beginnen de mannetjes uit te kleuren. Trage groeiers, met nu en dan een groeistilstand.
BIJZONDERHEDEN:
Bewerkt door;
René Wouters, juni 1983
Laatst bijgewerkt op: 07-07-2010
   naar Aquariumwereld Delen - Mailen - Bewaren
AANGEBODEN DOOR
AQUARIUMWERELD
UW MAANDBLAD VOOR AQUARIUM- EN TERRARIUMKUNDE