|
IDENTITEIT: orde: Siluriformes; familie: Callichthyidae. |
|
EERSTBESCHRIJVING: in 1877 door F. Steindachner als Corydoras elegans in
"Sitzungsber. Akad. Wissensch.", Wien 74:140. |
|
SYNONIEM: Gastrodermus elegans; Corydoras pestai Holly, 1940. |
|
NEDERLANDSE NAAM: |
|
MAXIMALE GROOTTE: 5 cm. |
Algemeen geslachtsonderscheid dat geldt voor alle Corydoras. |
GESLACHTSONDERSCHEID: te onderscheiden aan de aarsvin waar bij de mannetjes de
eerste aarsvin de langste is en naar achter toe in lengte afneemt, terwijl deze bij de vrouwtjes van kort naar
lang en terug naar korter evolueert. |
|
HOUDBAARHEID: stelt niet veel meer problemen dan meer frequent
gehouden Corydoras- soorten. Het is eveneens een echte scholenvis. Een groepje van 6 dieren is echt
een minimum. |
|
|
Milieu |
Aquarium |
kweek |
Zuurtegraad pH |
7 |
6,5 - 7 |
6,5 - 7 |
Totale hardheid °DH |
|
2 - 5 |
2 - 5 |
Temperatuur °C |
|
24 - 26 |
24 - 26 |
Geleidbaarheid µS |
|
|
|
|
|
VERSPREIDING: Brazilië: Cudajas en Teffé. |
![[Wereldkaart]](corydoras_elegans-k1.jpg) |

|
|
BIOTOOP: wordt aangetroffen in langzaam stromende kreken met helder en neutraal
water. |
|
GEDRAG: een bodembewoner die toch wel iets vaker dan de meeste Corydorassen zich
zal ophouden in het open water. We moeten er zorg voor dragen dat de bodem bestaat uit zacht fijn zand dit om
het overdadig afslijten en afsnijden der baarddraden te vermijden. |
|
VOEDSEL: het zijn eters van allerlei wormen en insecten welke op de bodem terecht
komen. Ze durven ook wel eens snuffelen tussen resten van afstervende planten en eventueel in het aquarium
liggende afgestorven dieren, doch dit mag zeker geen aanleiding geven tot het besluit dat we ons wat de voeding
betreft geen zorgen hoeven te maken. |
|
KWEEK: ervaring beperkt tot eiafzetting (eenmalig). De eitjes beschimmelden
allemaal. Deze pantsermeerval is minder eenvoudig op kweek te brengen dan soortgenoten. Waterverversing en
vooral goede voeding is belangrijk. De ouders zullen zich vooraf, veel meer dan we van Corydorassen gewend
zijn, bezig houden met het reinigen van de ruiten. De eiafzetting gebeurt uitsluitend in de bovenste waterlagen
(ca. 5 à 10 cm). De eitjes worden in grotere plaketten afgelegd dan bij andere soorten: tot 20 eitjes.
De eitjes zijn amper 1 mm groot, hetgeen ook uitzonderlijk is. 250 tot 300 eitjes komen blijkbaar vaak
voor. |
|
BIJZONDERHEDEN: volgens de literatuur zou deze vis slechts in enkele
exemplaren zijn ingevoerd in 1938. Twijfels hieromtrent durven we te uiten aangezien we ze, weliswaar
sporadisch, aantreffen in de handel. Zoals het echter met veel dieren uit dit geslacht het geval is, moet men
echter uitermate voorzichtig zijn voor naamsverwarring. |