Gymnocephalus cernua
(Linnaeus, 1758)

Gymnocephalus cernua
Foto: Wilfried Van der Elst

IDENTITEIT: orde: Perciformes; familie: Percidae.
EERSTBESCHRIJVING: ln 1758, door C. Linnaeus, als Perca cernua, in Syst. Naturae 10e ed. : 294.
SYNONIEM: Acernia ceruna, Acernia vulgaris
NEDERLANDSE NAAM: Pos en Schele pos, ook wel schele post genoemd
MAXIMALE GROOTTE: In de natuur: 25 cm. In het aquarium: 12-15 cm.
GESLACHTSONDERSCHEID:
HOUDBAARHEID: Een in schoolverband levende koudwatervis. Zeer zuurstof behoevend. Vraagt een ruim aquarium, een dichte randbeplanting en steengroeperingen waardoor talrijke schuilmogelijkheden ontstaan. Liefst gedempt geelachtig licht. Water steeds doorluchten en krachig filteren. Bodemvuil geregeld afhevelen. Komt ook voor de tuinvijver in aanmerking.
DIERENRIJK
Z h XXXIV 20
       
Milieu Aquarium Kweek
Zuurtegraad pH
Totale hardheid °DH
Temperatuur °C 16 - 17
Geleidbaarheid µS
VERSPREIDING: Midden en Noord Europa en Zuid Azie.
Vrij algemeen met uitzondering van het Siberisch schiereiland, Italie, West-Noorwegen, de Balkan, Schotland en Ierland.
Kaart voorkomen
BIOTOOP: In stilstaande en rustig stromende rivieren en meren met een zandige tot steenachtige bodem. Naast zoet ook in brak en zelfs in zuiver zeewater. Meestal in rustige zones aan oevers met een weelderig plantenbestand, maar ook op vrij grote diepten waar geen enkele vegetatievorm aanwezig is.
GEDRAG: Zoekt vaak de donkerste plaatsen op, doch schuwt het licht niet. Onverwoestbaar, maakt in een gevecht met soortgenoten slingerende achteruitgaande bewegingen. De kieuw deksels zijn dan enorm opgezet. Naargelang de stemming en de (ongunstige) omstandigheden treedt er een lichaamsverkleuring op, en krijgt hij een doffe zilverachtige tint. Bodembewoner die meestal bij schemering, maar ook wel overdag actief is.
VOEDSEL: Neemt uitsluitend levend voedsel tot zich. Insecten en hun larven, wormen, slakken en jongbroedvisjes staan op het menu.
KWEEK: Ook in het aquarium mogelijk, mits een koele overwintering is voorafgegaan. Zet 50- tot 150 duizend eitjes meestal op stenen, kiezel en soms ook op het plantmateriaal af. De eitjes kippen reeds na een tiental dagen. De jonge larfjes meten reeds 3,5 mm. Het eerste voedsel bestaat uit infuus, kleine watervlooitjes, gehakte Tubifex e.d.. De groei verloopt langzaam. In de natuur is de pos reeds na één jaar geslachtsrijp en produceert dan ca. 4000 eieren; bij een lengte van 14 cm ligt dit aantal omstreeks 35 000.
BIJZONDERHEDEN:
Bewerkt door:
Hugo Vits, november 1996
Laatst bijgewerkt op: 10-06-2015
   naar Aquariumwereld Delen - Mailen - Bewaren
AANGEBODEN DOOR
AQUARIUMWERELD
UW MAANDBLAD VOOR AQUARIUM- EN TERRARIUMKUNDE