Pangio kuhlii
(Valenciennes, 1846)

[Foto Pangio kuhlii]
Foto: Luc Coppens

IDENTITEIT: orde: Cypriniformes; familie: Cobitidae.
EERSTBESCHRIJVING: in 1846, door A. Valenciennes als Cobites kuhlii in Cuvier & Valenciennes, "Histoire Naturelle des Poissons", Paris 17:77.
SYNONIEM: Acanthophthalmus fasciatus, Acanthophthalmus kuhlii.
NEDERLANDSE NAAM: doornoog - Indische modderkruiper - kuhlii - maskermodderkruiper.
MAXIMALE GROOTTE: 10-12 cm.
GESLACHTSONDERSCHEID: niet met zekerheid bekend. 2de borstvinstraal bij de mannetjes is verdikt en langer. Mannetjes zouden tot 10 cm, vrouwtjes tot 12 cm groot worden.
HOUDBAARHEID: zowel gezelschaps- als speciaalaquaria. Watersamenstelling van weinig belang. Waterverversing is evenwel aan te bevelen. Helder water. Temperatuur 22-24 °C.
Zachte bodem (fijn zand en/of turfmolm). Veel schuilmogelijkheden, b.v. stukjes pvc-buis ingewerkt in terrassen. Matige belichting; drijfplanten. Temperatuur niet te hoog; verdragen lagere temperaturen voor korte tijd.
Voorzichtigheid is geboden bij het uitvangen, want de stekel onder het oog is een handig wapen.
DIERENRIJK
Z h XVI 24
       
Milieu Aquarium kweek
Zuurtegraad pH      
Totale hardheid °DH      
Temperatuur °C   22 - 24 26
Geleidbaarheid µS      
VERSPREIDING: Zuidoost-Azië; Maleisië; Borneo; Sumatra; Java.
[Kaart voorkomen
BIOTOOP: kalme S-bochten van rivieren; allerlei poelen en beken met zachte zand- of slijkbodem.
GEDRAG: schemeringsdieren, die voornamelijk op de bodem leven. Bij voorkeur in een niet te klein aantal houden; dan leggen ze veel vlugger hun aangeboren schuwheid af. Na het overbrengen in een nieuw milieu, zwemmen ze vaak enkele dagen onrustig langs de wanden.
VOEDSEL: zoeken hun voedsel in en op de bodem. Vooral wormachtigen; ook halfvergane plantaardige kost wordt genomen. Eén der weinige dieren die Planaria verdelgen.
KWEEK: toevalskweken. Worden slechts kweekrijp na een tweetal jaren. Speciaalaquarium. Niet overdag voederen. Matig belichten. Midden hard water; temperatuur tot 26 °C. Schuilmogelijkheden. Onrustige periode vóór de paring. Onstuimig paringsspel in de bovenste waterlagen. Losstaande meldingen van het produceren van knorrende geluiden tijdens de paring. Eitjes worden vrij afgezet; grote kleefkracht. Opkweek niet gemakkelijk.
BIJZONDERHEDEN: men onderscheidt meerdere ondersoorten op basis van het aantal dwarsbanden, de kleurvariaties tussen die banden en de hoogte tot waar die banden reiken. Ook de vindgebieden van de ondersoorten verschillen, hoewel ze elkaar gedeeltelijk overlappen.
Bewerkt door:
Luc Coppens, oktober 1984
Laatst bijgewerkt op: 12-06-2017
   naar Aquariumwereld Delen - Mailen - Bewaren
AANGEBODEN DOOR
AQUARIUMWERELD
UW MAANDBLAD VOOR AQUARIUM- EN TERRARIUMKUNDE