Vist BBAT

Maandblad voor de aquarium-, terrarium- en vijverliefhebber
Visit BBAT
(Ga terug met de knop "Vorige")
Publicatie
Jaargang 53/02:053
Onderwerp Voedseldieren - wasmotlarven
Men vraagt ons wat ...
 
Geachte A.W.-redactie.
Ik kweek vogels. Tengevolge de hernieuwde wetgeving inzake inheemse vogels is kweken een must en zoals U wellicht weet kunnen nesten alleen opgekweekt worden als we een uitgebreid gamma aan insecten kunnen aanbieden. Nu is het vrij eenvoudig om buffalowormen en meelwormpjes in grote hoeveelheden aan te kopen. Dat zijn insectenlarven en die kunnen in schaaltjes aan de vogels aangeboden worden. Vliegende insecten zoals krulvliegen en fruitvliegen – zelfs de niet vliegende – zijn voor gebruik in volières echter onhandelbaar gebleken en dat geldt dus ook voor krekels en sprinkhanen. Voor de vogels ze kunnen verschalken zijn ze door de tralies verdwenen. Enkel met een voederpincet en bij enigszins tamme vogels kan men deze insecten voeren. Een heel werkje echter.
Nu worden er in dierenhandels ook af en toe wasmotlarven (foto links) aangeboden. Dat zijn de larven (rupsen eigenlijk) van een vlindertje dat naar verluidt de wasraten van bijenkorven parasiteert. Ze worden in ronde potjes aangeboden en de rupsen zitten dan in een rolletje golfkarton verborgen maar daar kunnen ze eenvoudig tussenuit gehaald worden. De meeste vogels zijn er echt verzot op en daar ze aan de dure kant zijn overwoog ik om ze zelf te kweken. Dat was echter rapper gezegd dan gedaan. Niemand in de vereniging waar ik lid van ben wist over de kweekmethode iets te vertellen. Van een winkelier hoorde ik dat ze op oude honingraten gekweekt moeten worden. Een methode om dat te doen kon hij niet geven. Een collega van mijn werk is aquariumliefhebber en meende ooit opgevangen te hebben dat ze ook op een kunstmatig substraat gekweekt kunnen worden. Bovendien maakte hij mij attent op uw vraag/antwoordrubriek en daarom zou ik u langs deze weg willen vragen mij hierover wat meer inlichtingen te bezorgen. Kunt u mij op weg helpen of kent u misschien iemand anders die de samenstelling van dat geheimzinnige substraat kent ?
P.G. - Herselt
 
U treft het. Ik had van een andere lezer een gelijkgestemde vraag ontvangen maar hij wou de wasmotrupsen vooral aanwenden voor de bekende vlindervis Pantodon buchholzi die zich in de vrije natuur voornamelijk met naakte rupsen van allerhande oorsprong voedt.


De vlindervis Pantodon buchholzi voedt zich in zijn land van oorsprong voornamelijk met naakte rupsen.
(Foto: Peter de Batist)


De grote wasmot Galleria melonella (LINNAEUS, 1767).


Met een oude panty en een stofzuiger kunnen de wasmotjes nagenoeg ontsnap-pingsvrij vanuit de kweekdoos in het terrarium of de volière gebracht worden.
(Foto - Peter de Batist)

Ik had dus al wel enkele gegevens verzameld over dit waardevol voedseldier. Want hoewel ik ze zelf reeds een 25-tal jaren in kweek heb – de rupsen, zowel als de motjes zijn vanzelfsprekend prima voedseldieren voor reptielen en amfibieën – is het opgeven van een kweekrecept niet zo eenvoudig. Bij mij is ook alles in de eerste jaren niet van een leien dakje gegaan, maar ik meen nu een stabiele kweekmethode ontwikkeld te hebben die, met de vereiste technische uitrusting, een zeer goede kans op slagen biedt.
Het kweekrecipiënt: moet uit hard materiaal zijn. Soepele plastic wordt door de larven gelijkgesteld met eetbaar spul en als ze echt enthousiast zijn dan eten ze zich daar op enkele uren los doorheen. Blijven dus over: metaal, glas of hard polystyreen. Het eerste heeft als nadeel dat we de evolutie van de kweek niet kunnen volgen. Potten in glas of huishouddozen in hard polystyreen met een zo breed mogelijke opening en een schroefdeksel in polystyreen zijn uitermate bruikbaar. In het deksel moet een zo groot mogelijke opening komen. In metalen deksels kan die uitgezaagd worden, in plastic deksels worden die uitgebrand met een oude soldeerbout. Deze openingen moeten daarna zorgvuldig afgedicht worden met uiterst fijn metaalgaas, het zgn. "benzinegaas". Dat moet én zo fijn zijn èn van metaal, omdat de gezellig dikke rupsen die op foto 1 te zien zijn in het begin een diametertje van amper 1/10 mm hebben. Benzinegaas vindt u bij een goede metalenhandelaar. Die kan opgezocht worden in de Gouden Gids. Indien dat niet lukt, neem dan contact op met de firma Raynaud & Co b.v.b.a. - Steinstraat 174 - 2660 Hoboken (03/827.38.17). Dat is een fabrikant van dergelijke materialen en die kan u dan wel vertellen welke winkel in uw omgeving zijn producten verkoopt. Het benzinegaas moet met een zeer scherpe schaar geknipt worden, vlak voor het gebruik. Het stugge materiaal heeft namelijk de neiging om uit te rafelen. Het wordt met een flinke worst siliconenkit in het deksel vastgekleefd.
Siliconenkit wordt blijkbaar door de rupsen niet gegeten. De zure smaak is daar waarschijnlijk niet vreemd aan. Het benzinegaas bestaat in een gegalvaniseerde of in een roestvrije kwaliteit. Ikzelf verkies de laatste omdat de potten tussen twee generaties steeds goed schoongemaakt moeten worden.
Voedingssubstraat: het beste recept dat hiervoor bestaat is het gewijzigde Haydak voedermengsel (Haydak, 1936 - Friedrich & Volland, 1981) dat in de Werkgroep Voedseldieren van Terra bereid wordt volgens onderstaand recept:
havermout: 50 g; tarwebloem: 250 g; gistvlokken: 100 g; tarwezemelen: 150 g; maïsgriesmeel (Polenta): 50 g; honingraat: 500 g; glycerine: 150 g; honing: 250 g.
De eerste 5 bestanddelen worden met elkaar gemengd. Vervolgens worden de honing en de glycerine opgewarmd en daarin wordt de honingraat gesmolten. Kunt u niet aan honingraten geraken dan kan zuivere bijenwas in de apotheek of bij de drogist gezocht worden. Dat is wel stukken duurder. Vervolgens wordt de warme vloeistof onder stevig roeren bij de droge bestanddelen gemengd. Op die manier verkrijgt men een licht kleverig, maar grof granulaat. De pot die u gebruikt om de spullen in te verwarmen is moeilijk schoon te krijgen. Gebruik hiervoor dus een oude, afgedankte kookpot, Sommige dierenspeciaalzaken, vooral diegene welke een uitgebreide reptielenafdeling hebben, bieden dat voedermengsel kant-en-klaar aan.
Het is van belang dat de wasraten goed gesmolten zijn want die zijn zeer vaak geïnfecteerd met andere insecten. Ik heb daar reeds de kleine wasmot Achroia grisella in gevonden maar ook verschillende kevertjes: Stegobium paniceum (het broodkevertje) en Tribolium confusum (het rijstmeelkevertje). Twee "parasieten van huisvoorraden die best niet op de dool gaan bij u thuis.
Kweekverloop: de kweektemperatuur moet tussen 22 en 28 °C liggen, anders lukt het niet. De kweekpotten moeten dus ergens warm staan. Bij mij is dat een speciale broedkast maar een verwarmde kamer, b.v. het stookhok van de centrale verwarming, is natuurlijk ook prima. Nooit op de centrale verwarming zelf zetten. Het voedselgranulaat droogt dan volledig uit, wordt steenhard en het kan dan gebeuren dat de kleine motjes erin verstikt geraken.
Een volledige generatie (ei/ei) duurt 6 tot 7 weken bij 28 °C en 8 tot 9 weken bij 22 °C. De eitjes kippen reeds na 5-8 dagen en groeien dan in 18-25 dagen tot hun volle grootte. Dat is uiteraard sterk afhankelijk van het voedselaanbod. Het is beter het Haydak granulaat met kleine hoeveelheden tegelijk toe te voegen. Zo blijft u ook op de hoogte van het kweekverloop. Zorg er wel voor dat er steeds voeder aanwezig is. Een insectenlarve die een periode stopt met eten zal nog wel metamorfoseren maar blijkt niet meer vruchtbaar te zijn.
Op het hoogtepunt van hun wasdom verpoppen de rupsen zich. De pop zelf zult u meestal nooit te zien krijgen. Immers, de rupsen spinnen zich in een periode van 2 dagen in, in een zijdecocon en pas wanneer ze daar veilig inzitten verharden ze tot pop. De metamorfose grijpt plaats in een tijdspanne van 12 dagen. De motjes beginnen vrijwel onmiddellijk na het uitkomen te paren en leggen dan na een dag of 5 de eerste eipakketjes. Het aantal eitjes bedraagt meestal 40-60 stuks maar kan soms tot 120-150 oplopen. De eitjes worden door de motjes steeds tussen spleten gelegd. Eén van de geliefkoos­de plaatsen waar ze dat doen in mijn polystyreen voorraaddozen is tussen pot en deksel. Daarom draai ik ze steeds zeer voorzichtig open.
Een nieuwe kweek kan gestart worden met een 20-tal motjes maar dan zit U met het probleem van ze over te brengen in een nieuwe doos. Beter is te starten met een 20 tot 25 cocons. Die worden toch na uiterlijk 2 weken motjes. Men kan eventueel ook starten met eipakketjes als die tussen pot en deksel aangetroffen worden. Gebruik echter nooit de wasmotrupsen die in de ronde doosjes zitten die in dierenwinkels aangeboden worden. Die hebben namelijk een speciale behandeling ondergaan om niet meer te spinnen (een sterke afkoeling - naar ik heb horen zeggen) en daardoor kunnen ze ook niet verder metamorfoseren. Deze wasmotten zijn dus uitslui­tend geschikt als voeder. Ze werden trouwens speciaal in deze vorm gecommercialiseerd voor de hengelsport.
Toedienen: uit het voorgaande moet blijken dat, wanneer u ze zelf kweekt, ze slechts een tweetal weken als voederdier voor vogels gebruikt kunnen worden. Daarom moet u ervoor zorgen dat om de anderhalve week een nieuwe kweek wordt gestart zodat u nooit zonder komt te zitten. Overigens kunt u ook de motjes aan uw vogels voeren en wanneer u dat doet op de manier waarop de terrariumliefhebbers dat doen, dan zal dat best lukken. Van een oude panty snijdt u het been af, samen met de voet. De voet van de panty wordt in de aanzuigbuis van een stofzuiger gestoken (foto 4) en u plooit de randen om en houdt ze stevig op hun plaats met een elastiek. Daarmee worden de vlindertjes opgezogen. Dat heeft twee gunstige gevolgen: de vlindertjes zitten bij elkaar in de voet van de panty èn de schubjes worden van hun vleugels afgezogen. Daardoor hebben ze het zeer moeilijk om te vliegen. Hang nu gewoon de panty in de volière en de vlindertjes zullen geleidelijk aan naar buiten beginnen kruipen. U zult ervan verbaasd staan hoe snel uw vogels doorhebben dat die opgehangen panty levende insecten verbergt. Veel geluk.

Literatuur:
Friederich U., Volland W. (1981) Futtertier­zucht. Lebendfutter für Vivarientiere - Verlag Eugen Ulmer – Stuttgart.
Wyniger R. (1974) Insektenzucht - Verlag Eugen Ulmer – Stuttgart.