Vist BBAT

Maandblad voor de aquarium-, terrarium- en vijverliefhebber
Visit BBAT
(Ga terug met de knop "Vorige")
Publicatie
Jaargang 56/03:80
Onderwerp Zoetwater: de sidderaal
Men vraagt ons wat ...
 
Hallo Peter,
Onze sidderaal leeft in zijn aquarium samen met een tiental vuurneons. Wanneer we hem een dood prooidier aanbieden met een pincet dan duurt het gewoonlijk niet lang eer dit beestje wordt “geëlektrocuteerd” en verorberd. Niet zelden laten we dat ook zien terwijl we een groepje bezoekers rondleiden en te woord staan. Ze kunnen dan de dodelijke elektrische ontladingen goed waarnemen via de luidspreker.
Maar niet zelden krijgen we dan de vraag waarom die andere visjes die daar rondzwemmen dan niet mee geëlektrocuteerd worden. En ik moet bekennen dat ik daar al vaak “’k weet het niet” op geantwoord heb. Daarom wil ik gebruik maken van de “Men vraagt ons...”-service van Aquariumwereld.
Ik vermoed dat daar, een misschien wel heel eenvoudige, verklaring voor moet zijn. Kan jij, zonder al te veel “peterdebatistwoorden” te gebruiken een samenhangende verklaring geven waarmee ik ook bij nieuwsgierige en kritische bezoekers kan uitpakken?
Wilfried Van der Elst - Aquarium ZOO Antwerpen

Er is een – vrij – eenvoudige verklaring voor dit verschijnsel, maar ik weet niet of ik dat op een eenvoudige manier duidelijk kan maken.

De sidderaal Electrophorus electricus is uit Zuid-Amerika afkomstig. Hij is de grootste van alle “elektrische vissen”.
(Foto: Arend van den Nieuwenhuizen)

Proberen maar...
Omdat ik momenteel een boekje schrijf over de MORMYRIDAE van het Congo-bekken ben ik over EOD (Electric Organ Discharge – Ontlading van Elektrische Organen) zeer ruim gedocumenteerd. MORMYRIDAE, beter bekend als olifantsvisjes hebben een zogenaamd “Sach-orgaan” dat zich situeert in de spiertjes van de staartwortel. De elektriciteit in dergelijke organen wordt opgewekt in spierstrengen die opgebouwd zijn uit talloze kleine units. Concentratieverschillen in kalium-, natrium- en chloridenionen zorgen voor een spanning van 0,1 V (volt). Dat Sachs-orgaan geeft elektrische impulsen van lage spanning (voltage). Deze lage spanning wordt uitsluitend aangewend als locatiesysteem om een prooi of een partner of een concurrent (ook prooien dus) te vinden of te waarschuwen indien er wat aankomt dat als vijand kan beschouwd worden. Daaruit vloeit voort dat vissen die een dergelijk orgaan bezitten, eveneens toegerust zijn om dergelijke signalen op te vangen en te interpreteren. Dat is op zich niet zo bijzonder. De impulsen die door de zenuwen worden doorgegeven maken eigenlijk ook gebruik van elektrische stroom en alle vissen tasten hun waterige omgeving af via het kopkanaal- en zijlijnsysteem. Veranderingen in de zoutensamenstelling, ruwe bewegingen of de elektrische uitstraling van een “school” vertalen zich als een veranderend elektrisch potentiaal. De zenuwen geven die info aan de hersenen door, die daar gepast op reageren. Vissen met een orgaan van Sachs hebben dat systeem echter ruimschoots geperfectioneerd. Hun detectie heeft een analytisch vermogen van 0,03 µV per centimeter of 0,04 µA (microampères) per cm². Het Sachs-orgaan komt verder nog voor bij Zuid-Amerikaanse mesvissen van de familie GYMNOTIDAE.
Andere “elektrische vissen” zoals de, eveneens uit het Congo-bekken stammende, siddermeerval (Malapterurus electricus) b.v. hebben een hoogspanningssysteem dat men het “orgaan van Hunter” noemt. Dit wordt gebruikt als jachtwapen. Dus om een prooidier te verschalken en ook nog om vijanden op afstand te houden. Het orgaan van Sachs levert maar 0,5-2 V. Het orgaan van Hunter daarentegen kan occasioneel stoten tot 600 V produceren. Weliswaar slechts enkele duizendsten van een seconde lang. Maar daarom niet minder effectief. Dat heb ik bij de siddermeerval ooit eens aan den lijve ondervonden. Bij een zending van deze vissen die in een visimportbedrijf in quarantaine gehouden werden dreven er enkele rond met de buik naar boven. Exemplaren van een kleine 20 cm. Omdat ik ervan overtuigd was dat ze dood waren en omdat de andere toch allemaal op de bodem vertoefden, wou ik de ongelukkige slachtoffers er snel even met de hand uithalen. Wat ik beter niet had gedaan want een elektrische schok die ik schat op 150-180 V, en gepaard gaande met een hevige pijnscheut over de gehele arm, liet me die vis ogenblikkelijk loslaten. Op de grond begon hij loom rond te spartelen. Mogelijk had die elektrische activiteit hem helemaal uitgeput maar ik had opeens geen zin meer om dat uit te proberen. Te bedenken dat dit eigenlijk jonge visjes zijn: Malapterurus electricus kan tot 122 cm lang worden! De andere vissen heb ik dan maar lafhartig met een netje uit het water gehaald en ze in een nieuw quarantaineaquarium onder verse medicatie geplaatst. Ze zijn er allemaal doorgekomen. Sterke vissen! Achteraf was ik toch wel blij met deze onverwachte ervaring omdat ik nu echt “uit ervaring” kon spreken.
Het krachtigste orgaan van Hunter vinden we bij de in de Atlantische Oceaan levende sidderrog (Torpedo sp.) waarvan er – dacht ik – in de collectie van het zooaquarium ook een exemplaar aanwezig is.
De Zuid-Amerikaanse sidderaal (Electrophorus electricus) mag er qua kracht ook wel wezen. Zijn orgaan van Hunter is overigens bijzonder groot (meer dan de helft van zijn lichaamsgewicht). De elektriciteitsopwekkende spierbundels bevinden zich in 2 strengen aan elke zijde en over nagenoeg het hele lichaam. Reken maar op een 5 à 6000 units die elk 0,1 V kunnen opwekken, dan zwemt zo een vis daar met een behoorlijk elektrisch potentieel rond (tot 600 V).

Electrophorus electricus heeft zowel een orgaan van Sachs in de staartwortel (A) als een krachtig orgaan van Hunter (B) dat zich over het grootste deel van de rompspieren uitstrekt (naar MYRBERG, 1967)


Een prooi wordt door de sidderaal langszij benaderd (B) omdat de stroomstoot dan het grootste effect heeft. Een prooi die voorop zwemt en zich dichterbij bevindt, wordt ongemoeid gelaten (naar BAUER, 1979)

Het verloop van een korte elektrische stroomstoot van 600 V en het effect ervan op diverse vissen. De kracht ebt exponentieel weg en naarmate het prooidier zich verder van de sidderaal bevindt, wordt de spanning steeds minder dodelijk. De spanning is dodelijker naarmate het potentieelverschil groter is. Zowel de grootte van de vis als zijn positie ten opzichte van de stroomstoot zijn dus van belang.
Vis A bevindt zich op de rand van het gevaarlijke gebied. In deze zone geeft dat slechts een gering potentiaalverschil (a). Dit is niet dodelijk en hij kan vluchten.
De kleine vis B heeft een geringer potentieelverschil (b)...
... dan de grotere vis C die dan weer iets meer weerstand kan hebben. Toch zijn de potentiaalverschillen b en c allebei dodelijk.
Vis D is ver genoeg verwijderd. Het potentiaalverschil d = 0.
Bovendien is de sidderaal van alle elektrische vissen de enige die zowel een orgaan van Sachs als van Hunter heeft. Het orgaan van Sachs blijkt enkel actief te zijn in rust – ± 1 Hz – en bij het gewone zwemmen – 5-10 Hz – en soms ook tot 25 of zelfs uitzonderlijk tot 45 Hz op te klimmen bij kleine vissen (Hz = hertz = de eenheid van frequentie = het aantal pulsen per tijdseenheid). De tijdsduur waarin deze impulsen geregistreerd kunnen worden, variëren tussen 100 en 200 µs. Men begrijpe dat er heel wat onderzoek met elektronische meetapparatuur nodig was eer men een beetje zicht begon te krijgen op de structuur van die ontladingen. Het orgaan van Hunter komt bij de sidderaal zowel tijdens het jagen als tijdens het slaan van de prooi in actie.
Bij de jacht gaat het om lagere spanningsontladingen – veeleer een teken van opwinding – maar bij het slaan van de prooi kan dat tot 300 V stroomstoten bij een frequentie van 500 Hz komen. Als men dat even in gedachte houdt dan zullen we proberen te verklaren hoe een groepje vissen blijkbaar ongeschonden kan samenleven en hoe een prooi toch als dusdanig herkend kan worden. Bij dat groepje vissen in het aquarium zal de factor gewenning wel een grote rol spelen maar er zijn verder nog 3 andere belangrijke zaken – twee in het gedrag van de sidderaal en één in het gedrag van een elektrische stroomstoot in water – die samen een plausibele verklaring voor het fenomeen geven.
Onderzoekers stelden namelijk vast dat, telkens wanneer een sidderaal al jagend begint rond te zwemmen, hij eerst een lage en dan een hoge stroomstoot geeft. In dat artikel werd daar geen bijzondere betekenis aan gehecht maar ik kan me heel goed voorstellen dat dit individu soortgenoten wil waarschuwen dat hij op het punt staat om al zijn elektrische registers open te trekken. Na een langdurig verblijf in een aquarium samen, met een volwassen sidderaal, wordt dat signaal dus ook door de medebewoners als een waarschuwing opgevat. Een tweede punt in het gedrag van de jagende sidderaal is zijn veeleer steelse voortbewegingstechniek. Alleen de lange anaalvin wordt golvend bewogen en op die manier probeert hij op slaan-afstand van het prooidier te komen. Een “ongetraind” waterdier zal de elektrische ontladingen allicht waarnemen maar er niet direct een gevaarbetekenis aan koppelen. Het slaan van de prooi gebeurt overigens steeds op dezelfde wijze: de sidderaal probeert langszij van het gekozen prooidier te komen( figuur 2). Op die manier heeft hij niet alleen een beter visueel overzicht, maar bovendien komt het prooidier binnen bereik van de sterke elektrische organen. Een eventueel tweede prooidier dat vooruit zwemt wordt steeds ongemoeid gelaten, ook al bevindt het zich dichter bij de sidderaal.
En dan is er nog het gedrag van een elektrische stroomstoot in het water. De jachttechniek van de sidderaal – en van andere “elektrische vissen” trouwens ook – is erop gericht zo dicht mogelijk in de nabijheid van het prooidier te komen. De intensiteit van een dergelijke ontlading neemt immers niet lineair maar logaritmisch af naarmate ze dieper in het water doordringt (figuur 3). Een sidderaal heeft er dus alle belang bij zijn prooi quasi aan te raken om hem de laatste finale stroomstoot te kunnen geven. De intensiteit van de stroomstoot wordt dus wel geregistreerd door de registratieapparatuur maar in de opgetekende Interpuls Interval Histogrammen (IIV) in de in de bibliografie geciteerde studies, was duidelijk dat afnemende verloop te zien. Dus hoe verder een vis van een jagende elektrische vis verwijderd blijft, hoe minder hij kans maakt op een onprettige en eenmalige ervaring. Een belangrijke bijkomstigheid is de grootte van de vis. Elektrocutie gebeurt immers tengevolge het potentiaalverschil tussen de kop en de staart van de vis. De gevolgen van dit verschijnsel kunnen ook mooi afgeleid worden uit die figuur.
Heeft een sidderaal trouwens een prooi bemachtigd dan blijven zijn elektriciteitsopwekkende spieren van het Hunter-orgaan nog een tijdje actief tot het dier verorberd is. Daarna schakelt hij, tijdens het verteringsproces, weer over op het orgaan van Sachs om de boel onder controle te houden.
Onze dank aan redactielid Walter Van der Jeught die het elektrische gedeelte heeft nagezien.


BIBLIOGRAFIE
BAUER R. - 1979 - Electric Organ Discharge (EOD) and Prey Capture Behaviour in the Electric Eel, Electrophorus electricus - Behavioral Ecology and Sociobiology - 4, 311-319 - Springer Verlag – Heidelberg.
BELBENOIT P., MOLLER P., Serrier J. & PUSH S. - 1979 - Ethological Observations on the Electric Organ Discharge Behaviour of the Electric Catfish, Malapterurus electricus (Pisces) - Behavioral Ecology and Sociobiology - 4, 321-330 - Springer Verlag – Heidelberg.
MYRBERG A.A. Jr. - 1967 - Electric Location by Fishes - in : Signals in the Animal World - P. 86-89 - George Allen & Unwin – London.