Salamandra salamandra
(Linnaeus, 1758)

[Foto Salamandra salamandra]
Foto: R. Wouters

IDENTITEIT: orde: Caudata; familie: Salamandridae.
EERSTBESCHRIJVING: in 1758, door Linnaeus, als Lacerta salamandra, in "Systema Naturae", 10de ed. : 204.
SYNONIEM: Salamandra maculata Schrank, 1786.
NEDERLANDSE NAAM: gevlekte landsalamander; gevlekte salamander; landsalamander; vuursalamander.
MAXIMALE GROOTTE: 12 tot 28 cm.
GESLACHTSONDERSCHEID: de randen van de cloaca-opening zijn meer opgezwollen bij het mannetje. Hij heeft ook langere poten t.o.v. die van het vrouwtje.
HOUDBAARHEID: gemakkelijk en langdurig houdbaar (tot 25 jaar). Verdraagt geen licht, zon en warmte, sterft zodra de temperatuur enige tijd boven de 20 °C stijgt. Terrarium steeds goed vochtig houden (waterschaal). Houdt zich overdag schuil onder stenen, mos of hout.
De vuursalamander is in het Vlaams Gewest sedert 1980 beschermd (K.B. 22.09.1980) waardoor ze enkel in wetenschappelijke instellingen mogen gehouden worden!
DIERENRIJK
Z i II 05
       
Milieu
dag-nacht
Terrarium
dag-nacht
kweek
dag-nacht
Temperatuur °C      
Relatieve vochtigheid %      
Licht      
VERSPREIDING: Europa: West-Duitsland, België, Frankrijk, Corsica.
[Kaart voorkomen
BIOTOOP: donkere plekjes in hooggelegen vochtige loofhoutbossen. Ook in grotten.
GEDRAG: uitgesproken in schemering levend, weinig beweeglijk, landdier. Bij gevaar scheidt de vuursalamander een bijtende melkachtige gifstof af. Maken boven op elkaar gelegen een diepe winterslaap door.
VOEDSEL: gemakkelijke kostganger die een duidelijke voorkeur heeft voor slakken en vooral de naaktslak Arion subfuscus, maar ook huisjesslakken eet. Verder neemt hij praktisch alle voor de hand zijnde voedseldieren zoals krekels, sprinkhanen, wasmotten, kamer- en vleesvliegen.
De gedachte dat de vuursalamander zich graag te goed doet aan regenwormen of stukjes daarvan is niet correct. Onderzoekers stelden vast dat regenwormen (Oligochaeta) de laatste plaats van het voedselaanbod innemen.
KWEEK: na 4 jaar is de vuursalamander in staat zich voort te planten. In het najaar rijpt het adioplexisch klierweefsel in de testikels van het mannetje. De copulatie vinden meestal in de herfst, op het land plaats, maar ze copuleren ook tijdens de wintermaanden tot zelfs in het voorjaar. Bij elke bevruchting stokeert het vrouwtje het sperma tot het ogenblik dat zij ovuleert. Na de dracht, waarbij de larven zich in de uterus bijna volledig hebben ontwikkeld worden de ca. 25 mm grote larven steeds in koel water afgezet. Het aantal varieert van 10 tot 70 stuks. De jongen beginnen na 3 à 4 maand hun leven op het land.
BIJZONDERHEDEN: er zijn een twaalftal ondersoorten beschreven. De in de Ardennen voorkomende ondersoort waarbij de knalgele vlekken op gitzwarte rug zijn gegroepeerd is S. s. taeniata Düringen 1897. Deze ondersoort wordt in recentere literatuurbronnen niet meer vernoemd, daarin wordt de in ons land voorkomende salamander S. s. terrestris genoemd.
Naast de nominaatvorm S. s. salamandra kennen we nog: S. s. bejarae, S. s. bernadezi, S. s. besohkovi, S. s. corcica, S. s. fastuosa, S. s. gallaica, S. s. gigliolli, S. s. quadrivirgata, S. s. werneri.
Bewerkt door:
Hugo Vits, mei 1985
Laatst bijgewerkt op: 05-07-2010
   naar Aquariumwereld Delen - Mailen - Bewaren
AANGEBODEN DOOR
AQUARIUMWERELD
UW MAANDBLAD VOOR AQUARIUM- EN TERRARIUMKUNDE