Thamnophis sirtalis
Linnaeus, 1766

[Foto Thamnophis sirtalis]
Foto: L. Coppens

IDENTITEIT: orde: Squamata; familie: Colubridae.
EERSTBESCHRIJVING: in 1766, door Linnaeus, als Thamnophis sirtalis, in "Systema Naturae", 12de ed.
SYNONIEM:
NEDERLANDSE NAAM: kousenbandslang.
MAXIMALE GROOTTE: 123 cm.
GESLACHTSONDERSCHEID: mannetjes hebben een langere staart dan de vrouwtjes.
HOUDBAARHEID: zeer goede beginnerssoort. Past zich snel aan in elk terrarium voorzien van begroeiing, vijvertje, voldoende voedsel, licht en lucht.
DIERENRIJK
Z j IV 30
       
Milieu
dag-nacht
Terrarium
dag-nacht
kweek
dag-nacht
Temperatuur °C 20-30    10 25   18  
Relatieve vochtigheid % 90   60 90   60  
Licht      
VERSPREIDING: Noord-Amerika; van de oost- tot de westkust en van Canada over de V.S.A. tot Costa-Rica.
[Kaart voorkomen
BIOTOOP: vochtige, begroeide terreinen.
GEDRAG: vreedzaam, over het algemeen niet bijterig. Ledigt bij het vangen de anaalklier, wat een onaangename geur verspreidt. Vervelling om de 5-6 weken. Winterslaap op vaste plaatsen, soms in grote troepen.
VOEDSEL: vis, kikkers, salamanders, kikkervisjes, vlees. Ook diepgevroren vis en kikkerbillen (graten meevoeren!).
KWEEK: vrij eenvoudig, mits seizoenstimulans (afkoeling en lichtdemping in winterperiode). Op 3 jaar geslachtsrijp. Levendbarend. 30-60 jongen per nest bij oudere koppels. Eerste nesten opvallend minder talrijk. Jongen 13-23 cm lang. De jongen eten ook regenwormen.
BIJZONDERHEDEN: onderscheidt zich van andere soorten door het bezit van een rugstreep en 2 laterale strepen, gesitueerd op de 2de en 3de rij schubben, geteld vanaf de buikschilden. Ongedeeld anaalschild. Gekielde schubben.
Talrijke ondersoorten:
  1. T. s. sirtalis: typevorm. Van Zuid-Canada tot de Golf van Mexico en van de oostkust tot Minesota en Texas.
  2. T. s. pallidula: opvallend gevlekt, zeer brede rugstreep. Canadese maritieme provincies, Quebec en Noord-Engeland.
  3. T. s. semifasciata: laterale strepen vooraan onderbroken door zwarte banden. Illinois, Indiana, Wisconsin.
  4. T. s. parietalis: rood of oranje geblokt tussen rug- en laterale strepen. Van Zuid-Mackenzie tot Texas en van British Columbia tot Oklohoma.
  5. T. s. dorsalis: als vorige ondersoort, maar het rood is meer verspreid. Colorado, Texas, Mexico.
  6. T. s. annectes: brede oranje rugstreep. Texas, Kansas.
  7. T. s. similis: laterale strepen lichtblauw. Florida.
  8. T. s concinnus: zwarte grondkleur, rode kop. Oregon, Washington.
  9. T. s. pickeringi: donker, ook op de kop, smallere rugstreep. Washington, British Columbia.
  10. T. s. fitchi: bruinachtig, brede rugstreep, zwarte kop. Britich Columbia, Washington, Oregon, Idaho, Californië.
  11. T. s. tetrataenia: groengele brede rugstreep, afgeboord met een zwarte streep, een brede rode en terug een zwarte vóór de laterale strepen. Omstreken van San Francisco.
  12. T. s. infernalis: als voorgaande, maar donkerder grondkleur en nauwere laterale- en rugstrepen, die hel geelgroen zijn. Oostkust van Californië.
Bewerkt door:
Peter de Batist, mei 1985
Laatst bijgewerkt op: 05-07-2010
   naar Aquariumwereld Delen - Mailen - Bewaren
AANGEBODEN DOOR
AQUARIUMWERELD
UW MAANDBLAD VOOR AQUARIUM- EN TERRARIUMKUNDE